Recensie Muziek van nu: Weergaloos indrukwekkend
Het krassende geluid van een raaf sneed gisteravond door de zaal van het Muziekgebouw aan ’t IJ. Het was de stem van chansonnière/singer-songwriter Wende Snijders tijdens haar performance van Winterreise. En ja, dit klonk lelijk. Wie voor Wende’s warm-wanhopige gezongen songs naar het Muziekgebouw gekomen was, kwam bedrogen uit. Niks geen sing-a-song met Schubert.
Stel, je fietst door de witbesneeuwde straten van een angstvallig verlaten stad. Daar, verderop in de straat, hoor je flarden muziek door een paar openstaande ramen naar buiten ketsen. Je herkent er Franz Schuberts Winterreise in. Als je dichterbij komt klinken er weer andere flarden, uit een volgend lied, ergens om de hoek. Je fietst opnieuw het geluid achterna, maar dan, als je het weer denkt gevonden te hebben, moet je je oren spitsen om te concluderen dat de flard vervlogen is. En zo vervolg je je weg, straat na straat.
Dit is het grapje dat de componist Boudewijn Tarenskeen met je uithaalt in zijn ‘bewerking’ van Schuberts liedcyclus. Een droom? Een nachtmerrie? Je mag het zelf uitmaken. Ik zou zeggen nachtmerrie, maar dan meer om de beklemming die het geheel van de performance door Wende Snijders en pianist Gerard Bouwhuis in me opriep.
Een dergelijke bewerking heeft Tarenskeen al eerder toegepast. Hij ontfermt zich graag over ‘comateuze’ genres als opera en oratorium. Eerder waren Parsifal en Mattheus Passie het bokje; ze werden tot op het bot uitgekleed. Ik was van tevoren enigszins sceptisch over Tarenskeens Winterreise. Dat geparasiteer op de canon – ook wel postmodernisme genoemd in wetenschappelijke kringen, of hipstergedrag in popcultuur – moet dat nou?
Maar goed. Tarenskeen vond het tijd voor een nieuw comateus genre: het lied. Wederom volledig gestript, ditmaal tot op de blote tekst, kwam Schuberts superlied herboren voor het (kille) licht. En of het nu Schubert was, of Tarenskeen, of Wende, of de combinatie van de drie, mijn God, wat een voorstelling, weergaloos indrukwekkend. En Wende, wat een vrouw!
De zangeres klauwde de 24 liederen, van de man die na een liefdesafwijzing afreist naar de dood, bij elkaar. Zingen was niet het voornaamste wat ze deed om zich uit te drukken. Ze sprak, ze tierde, en ook ‘haar’ pianist kreeg de volle laag (‘NICHT SO LAUT’). Ik telde zeker 24 gemoedstoestanden, van kwijnend tot trots, van smekend tot gebiedend (van het type peutergedrag). Voor ons stond een afgewezen vrouw.
Maar als ze dan – heel eventjes maar – zong, dan brak er iets. Je hoorde een kruising van Lotte Lenya met Nena, met een vleugje Marlene Dietrich, en ze zong zoals een klassiek geschoolde zangeres nimmer voor elkaar zou krijgen. Maar tijd om bij de kwetsbaarheid stil te staan kreeg je niet, want mevrouw beende alweer in woeste zwembadpas om de vleugel heen (ook al iets wat een klassiek zangeres niet snel zal doen).
En daar, in het oog van de storm, zat Gerard Bouwhuis aan het klavier. Was hij haar begeleider, dan was hij als de Leiermann. Maar eerder nog speelde hij zijn eigen verhaal, veelal op een thema van één herhalende toon in de rechterhand, met wel 1000 variaties. Als hij mocht tenminste, van de zangeres. Tarenskeens liedrecital maakte van het tweetal een liefdespaar in een hevige strijd verward.
Tip voor degenen die nog gaan: léés de tekst! Ik had er bewust voor gekozen om niet nog even stiekem naar de ‘échte’ Winterreise te beluisteren in het kader van onbevangenheid. Dat had ik misschien beter wel kunnen doen, want nu moest ik de Duitse teksten – niet op bijgevoegd papiertje noch op boventiteling te lezen – opgraven uit een heel ver bewustzijn. Dit had die snaak van een Tarenskeen uiteraard expres zo bedacht. Nuja, het is hem vergeven.
Mariska van der Meij