Recensie De Stentor: Wende zingt een weergaloze ‘Winterreise’ *****

Zowel de naam Wende als de titel Winterreise had blijkbaar aantrekkingskracht, want de zaal zit behoorlijk vol. Op het podium staat alleen een vleugel; zelfs het achterdoek ontbreekt. In plaats daarvan zien we de zwartgeverfde theaterwand met dito deuren en cv- radiator. Een ietwat haveloze aanblik, perfect als decor voor wat komen gaat.

Boudewijn Tarenskeen componeerde ‘Der Winterreise’ naar de cyclus van Schubert, zij het in zijn eigen idioom. Gerardjan Rijnders en Janine Brogt deden regie en dramaturgie, hoewel Wende daar zelf ook een aandeel in zal hebben gehad. Wende bedient zich veelal van het ‘Sprechgesang’ zoals dat begin vorige eeuw in zwang kwam. Willekeurige associaties reiken van ‘Der Spinner’ (1978) van Nina Hagen tot ‘Im wunderschönen Monat Mai’(2003), een soortgelijk recital naar Schubert en Schumann, dat Reinbert de Leeuw componeerde voor zijn muze Barbara Sukowa.

Vernieuwend is het resultaat dus niet, maar waarom zou dat ook moeten? Wende is weergaloos. Ze zingt, kermt, prevelt, persevereert; herhaalt woorden, lettergrepen, klanken. Ze savoureert de tekst, fluistert voor zich heen alsof er verder niemand aanwezig is. Soms maait ze met haar armen of galoppeert ze een rondje om de vleugel, als inleiding op Die Post. Gerard Bouwhuis is krachtig maar dienstbaar aanwezig. Hij beroert beide uiteinden van het klavier zodat de vleugel grauwt en gilt. Nu eens hoor je een doodsklok (Die Wetterfahne), dan weer ontsnapt een weelderige wolk van Lisztiaanse romantiek (Der Lindenbaum). De interactie tussen Bouwhuis en Wende lijkt summier: een priemende wijsvinger, een doordringende blik, geladen stilte. Samen spitten ze Müllers gedichten om tot de woorden over de bodem van het onderbewustzijn schrapen. Waarbij drie zaken duidelijk worden: dat Wende een groot kunstenares is, dat het Duits een sublieme theatertaal blijft en dat deze poëzie nog eeuwenlang meegaat.

Margaretha Coornstra
Gezien in Odeon Zwolle, 11 januari 2015